Films waren tot voor de nodige jaren geleden de noodzakelijke tussenstap voor het maken van drukplaten. Een film werd vanuit een opzichtmodel belicht door een opname-camera.
Het proces is vergelijkbaar met het maken van een foto op een analoog fototoestel.
Na het ontwikkelen, spoelen en fixeren van de belichte film (het latente beeld wordt omgezet naar een zichtbaar beeld), kon de film worden gebruikt om de drukplaat te belichten.
Dit belichten werd gedaan in een contactkast, waarin film en fotogevoelige plaat op elkaar werden geperst middels een vacuüm.
Daarna werd de plaat belichten door middel van lampen – dus ook weer volgens een fotografisch proces.
Later werden films digitaal geproduceerd, vanuit een “filmbelichter”: een soort grote laserprinter die het drukbeeld op de film belicht, en vervolgens in dezelfde doorgang ontwikkelt, spoelt en fixeert.
Tegenwoordig is de hele film-stap er tussenuit: platen worden direct belicht in een plaatbelichter. We noemen dit CTP (Computer To Plate).
Het resultaat van het wegvallen van deze tussenstap, zijn kostenbesparing, tijdwinst én een scherpere ‘afdruk’, waardoor de kwaliteit van het uiteindelijke drukwerk ook verbeterd is.
Films worden in de zeefdruktechniek overigens nog steeds volop gebruikt.
Er is inmiddels wel CTS-apparatuur (computer-to-screen) op de markt, echter is deze apparatuur nog zeer kostbaar en dus nog niet voor elke zeefdrukker toegankelijk.